Martinus Adrianus Beek (1909-1987)
Martin Beek ging in 1928 theologie studeren in Leiden, waar hij van 1928 tot 1933 lid was van Collegium Theologicum c.s. Quisque Suis Viribus. Hij richtte zich op het Oude Testament, een studie waarvoor weinig belangstelling bestond. Ook de bezetter van de leerstoel trok niet erg aan: de colleges van B.D. Eerdmans waren volgens Beek weliswaar gedegen maar slaapverwekkend.
Veel meer werd zijn belangstelling gewekt door de aandacht die binnen de vrijzinnig-democratische beweging voor het jodendom bestond. Een directe inspiratiebron was de Leidse boekhandelaar Jacob Ginsberg, een Russische jood wiens antiquariaat op het Kort Rapenburg een vergaderpunt van jonge intellectuelen was.
Na zijn universitaire en kerkelijke examens vertrok Beek in 1933 op studiereis naar Duitsland waar hij het nazimonster zag opkomen en het volk van het Oude Testament in het nauw gedreven zag worden. Beek studeerde in Leipzig, Berlijn en Tübingen. In Leipzig leerde hij de vrijzinnige theoloog Gerhard von Rad kennen, een tegenstander van het Hitlerregime die zich sterk maakte voor de actuele betekenis van het Oude Testament voor de christelijke kerk. Dit maakte hem tot fel bestrijder van Karl Barth die het oude testament door een christologische bril bezag. Op politiek terrein trokken beiden wel één lijn: Rad sympathiseerde met de Bekennende Kirche waartoe hij in 1939 uiteindelijk toetrad.
Beeks studiejaar in Duitsland resulteerde in 1934 in promotie – bij Eerdmans – op Das Buch Daniel. Hij werd vervolgens predikant in het Drentse Anloo, drie jaar later in Groningen. Het ambt was Beek op het lijf geschreven, zowel als voorganger als pastoraal werker. De studie stond ondertussen niet stil. Beek verdiepte zich in het werk van Franz Rosenzweig en Martin Buber die zich afzetten tegen de dominantie van de historisch-literaire kritiek op het Oude Testament.
In 1941 werd Beek, naast zijn predikantschap, privaatdocent in de laat-joodse letterkunde aan de Groningse universiteit. Hij was de Duitse bezetter echter ‘nicht gefällig’ en werd een jaar later ontslagen. In 1943 aanvaardde Beek een beroep naar Enschede. Drie jaar later zegde hij de kansel vaarwel en werd hoogleraar Oude Testament en Hebreeuwse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.
Hij probeerde zijn studenten bij te brengen dat het Oude Testament ook vanuit de Rabbijnse exegese moest worden verstaan. Historische kritiek alleen schoot te kort en verhinderde de christelijke kerk religieus en sociaal lering te trekken uit het Oude Testament. Studie van de ontstaansgeschiedenis was van van secundair belang, vooral vanwege de vele hypotheses die in zwang waren. ‘Het bijbels verhaal heeft zeggingskracht zoals het er ligt als uiteindelijke compositie’, meende Beek, die samen met F.H. Breukelman als grondlegger van de Amsterdamse School wordt gezien.
Kerk en maatschappij waren voor Beek onlosmakelijk verbonden. Hij was voorzitter van de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme en hoofdredacteur van het orgaan van de Nederlandse Protestantenbond. Ook genoot hij bekendheid door zijn zaterdagavondlezingen voor de VPRO-radio. Voorts zette Beek zich in voor het Genootschap Nederland-Israël.
bron: P. Bak op protestant.nl
zie ook: J. Tromp, 'M.A. Beek en de historische kritiek', in: R.B. ter Haar Romeny en Joh. Tromp (red.), Quisque Suis Viribus 1841-1991. 150 jaar theologie in dertien portretten. Leiden 1991.
Veel meer werd zijn belangstelling gewekt door de aandacht die binnen de vrijzinnig-democratische beweging voor het jodendom bestond. Een directe inspiratiebron was de Leidse boekhandelaar Jacob Ginsberg, een Russische jood wiens antiquariaat op het Kort Rapenburg een vergaderpunt van jonge intellectuelen was.
Na zijn universitaire en kerkelijke examens vertrok Beek in 1933 op studiereis naar Duitsland waar hij het nazimonster zag opkomen en het volk van het Oude Testament in het nauw gedreven zag worden. Beek studeerde in Leipzig, Berlijn en Tübingen. In Leipzig leerde hij de vrijzinnige theoloog Gerhard von Rad kennen, een tegenstander van het Hitlerregime die zich sterk maakte voor de actuele betekenis van het Oude Testament voor de christelijke kerk. Dit maakte hem tot fel bestrijder van Karl Barth die het oude testament door een christologische bril bezag. Op politiek terrein trokken beiden wel één lijn: Rad sympathiseerde met de Bekennende Kirche waartoe hij in 1939 uiteindelijk toetrad.
Beeks studiejaar in Duitsland resulteerde in 1934 in promotie – bij Eerdmans – op Das Buch Daniel. Hij werd vervolgens predikant in het Drentse Anloo, drie jaar later in Groningen. Het ambt was Beek op het lijf geschreven, zowel als voorganger als pastoraal werker. De studie stond ondertussen niet stil. Beek verdiepte zich in het werk van Franz Rosenzweig en Martin Buber die zich afzetten tegen de dominantie van de historisch-literaire kritiek op het Oude Testament.
In 1941 werd Beek, naast zijn predikantschap, privaatdocent in de laat-joodse letterkunde aan de Groningse universiteit. Hij was de Duitse bezetter echter ‘nicht gefällig’ en werd een jaar later ontslagen. In 1943 aanvaardde Beek een beroep naar Enschede. Drie jaar later zegde hij de kansel vaarwel en werd hoogleraar Oude Testament en Hebreeuwse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.
Hij probeerde zijn studenten bij te brengen dat het Oude Testament ook vanuit de Rabbijnse exegese moest worden verstaan. Historische kritiek alleen schoot te kort en verhinderde de christelijke kerk religieus en sociaal lering te trekken uit het Oude Testament. Studie van de ontstaansgeschiedenis was van van secundair belang, vooral vanwege de vele hypotheses die in zwang waren. ‘Het bijbels verhaal heeft zeggingskracht zoals het er ligt als uiteindelijke compositie’, meende Beek, die samen met F.H. Breukelman als grondlegger van de Amsterdamse School wordt gezien.
Kerk en maatschappij waren voor Beek onlosmakelijk verbonden. Hij was voorzitter van de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme en hoofdredacteur van het orgaan van de Nederlandse Protestantenbond. Ook genoot hij bekendheid door zijn zaterdagavondlezingen voor de VPRO-radio. Voorts zette Beek zich in voor het Genootschap Nederland-Israël.
bron: P. Bak op protestant.nl
zie ook: J. Tromp, 'M.A. Beek en de historische kritiek', in: R.B. ter Haar Romeny en Joh. Tromp (red.), Quisque Suis Viribus 1841-1991. 150 jaar theologie in dertien portretten. Leiden 1991.